Torenflat in de Hengelose Es |
Gisteren besprak ik het rapport van Helderman, Brandsen en Collignon. Zij constateren dat het geen nut heeft om van buitenaf grote verbeterprogramma’s in de wijk te parachuteren. Dat wil uiteraard niet zeggen dat het zinloos is om wijkgericht te werken. Ik denk dat het heel goed is als voorzieningen, zoals opvoedingsondersteuning of maatschappelijk werk, in de wijk zelf aanwezig zijn. Als maatschappelijk werker in de Hengelose Es heb ik zelf ervaren hoeveel laagdrempeliger zo’n voorziening dan wordt. Bovendien levert het in de wijk zelf aanwezig zijn een schat aan extra informatie op (die overigens ook wel eens lastig kan zijn, doordat je soms al een beeld van iemand hebt voor hij als cliënt bij je komt). Maar wat misschien nog wel het allerbelangrijkste is: het geeft een betrokkenheid bij de wijk die mensen – daar ben ik van overtuigd - voelen. De Hengelose Es was op een gegeven moment “mijn wijk”.
Maar grootschalige programma’s om de sociale samenhang in een wijk te versterken hebben dus geen nut, aldus het rapport. De onderzoekers staan daarin niet alleen. Eerder al, in 2009, verscheen er een tussentijdse evaluatie van de wijkaanpak, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. De belangrijkste conclusie was dat fysieke investeringen in een wijk werken, vooral het verkopen van sociale huurwoningen aan de eigenaars of aan nieuwe bewoners. Sociale investeringen – buurtregisseurs, buurtactiviteiten enzovoorts - hebben geen meetbaar effect.
Moet je dan niets doen als je een wijk achteruit ziet gaan en bewoners niet zelf in actie komen? Er zijn natuurlijk grenzen, maar waar het kan moet je aansluiten bij wat er al is. “Kapitaliseren van het aanwezige sociale kapitaal”, noemen de onderzoekers dat. En geen al te grote doelstellingen. Vaak gebeurt dat niet. Ze noemen het voorbeeld van Omar, een kickbokser in Malburgen, een Arnhemse wijk. Hij werkte al tien jaar met allochtone jongeren, maar kreeg geen poot aan de grond bij de instanties. Wat hij deed paste niet in de bestaande kaders. Daardoor bleef wat hij deed in de wijk tien jaar lang onzichtbaar.
Het pleidooi van Brandsen en Helderman doet denken aan de oratie van Hans van Ewijk. Ook hij stelt dat social work zich niet bezig moet houden met grote zaken als sociale rechtvaardigheid en een betere samenleving, maar dat het beperkte doelen moet nastreven. Hij denkt daarbij vooral aan het mensen deel laten nemen aan de samenleving. Niet grootschalig maar op het niveau van het individu of de kleine groep.
Octavia Hill |
Sociaal werk heeft zich van oudsher intensief – en regelmatig met succes – gericht op hoe mensen wonen en leven. Pas in de laatste 10, 15 jaar zie je de woningmaatschappelijk werker meer en meer verdwijnen. Een van de pioniers op dat gebied was Octavia Hill (1838-1912). Zij trok zich het lot aan van de armen en achtergestelden in Londen. Zij probeerde dat te verbeteren door huisvesting als invalshoek te kiezen. Met geleend geld kocht zij een huizenblok, waarmee ze mensen een kwalitatief goede woning met voldoende licht en lucht kon bieden. Elke week haalde ze zelf de huur op, waarbij de huurders hun moeilijkheden met haar konden bespreken. Ze zorgde ook voor excursies, cursussen en andere activiteiten die wij nu als sociaal-cultureel werk zouden bestempelen. Door een uitgekiende zakelijke aanpak wist ze haar bezit steeds verder uit te breiden. Ze leidde tientallen vrouwen op tot wat wij nu maatschappelijk werkster zouden noemen. Centrale uitgangspunten in haar werk waren het vergroten van het zelfrespect en het vertrouwen in eigen kunnen. Nu, 140 jaar later, hebben we dat opnieuw uitgevonden en noemen we het empowerment en Eigen Kracht.
Ook onder de eerste lichtingen studenten van de opleidingen voor sociaal werk in Nederland bevond zich een groot aantal woningopzichteressen. Lees hun verhaal in de canon sociaal werk (met veel mooi bronnenmateriaal).
Johanna ter Meulen, in 1903 de oprichtster van de Vereniging van Woningopzichteressen, de eerste sociaal-agogische beroepsvereniging |
Verder lezen en kijken:
Tot in de jaren ’60 was de verkrotting van Nederlandse steden een enorm probleem. Een beruchte straat was de Stokstraat in Maastricht. Nu een chique winkelstraat, toen een buurt waar de gemiddelde Vogelaarwijk bij verbleekt. De VPRO heeft een dossier samengesteld over de ontwikkeling van deze straat. Met onder andere aandacht voor Pater Castorius, een maatschappelijk werker in de gedaante van een broeder.
Bekijk een mooie aflevering van “Andere Tijden” uit 2007 over de Stokstraat in Maastricht. Met vanaf ongeveer minuut 17 een vorm van wijkaanpak in de jaren vijftig: er werd een blik maatschappelijk werkers opengetrokken om de “onmaatschappelijkheid” te bestrijden.
Dat je van iets lelijks toch nog iets onwaarschijnlijk moois kunt maken bewijst regisseur Oliver Goodrum. Ik weet, het is een knullig bruggetje, maar ik zocht naar een reden om dit prachtige filmpje te laten zien dat hij maakte in de Londense achterstandsbuurt Heygate. Hij gebruikt de zes minuten van “Consequences of the Kill”, een nummer van de band Casually Sunshine, als soundtrack voor een dialoogloze minispeelfilm waarin een half dozijn karakters wordt geschetst. De messentrekker, de hovenier en zijn ..eh…date, de oude man…allemaal tragische figuren. Gelukkig weet een ontluikende liefde tussen een jongen en een meisje nog wat lichtstralen naar deze sombere plek te brengen. (bron: www.jobdewit.nl )
Consequences of the Kill from Oliver Goodrum on Vimeo.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten