Totaal aantal pageviews

woensdag 30 mei 2012

Hoe staat de WMO er anno 2012 voor? Vierde WMO-congres, 30 mei 2012 in Ede


Hoe symbolisch kan het begin van een dag zijn? De eerste die ik tegenkwam toen ik station Ede-Wageningen uitliep was een mevrouw van de WMO-raad in een Overijssels dorp, die de weg kwijt was. Tja, dacht ik, zo voelen we ons allemaal wel eens als het over de WMO gaat. 

Gelukkig was de Reehorst niet ver en konden we al snel aansluiten in de lange rij deelnemers, die overigens zeer efficiënt verwerkt werd. Dagvoorzitter Pieter Hilhorst was in vorm en wist de zaal al snel in beweging te krijgen. Daarna mocht hij zichzelf als eerste spreker aankondigen. Zijn verhaal had als titel: Samenredzaamheid als alternatief voor bureaucratische verwaarlozing en neoliberale onverschilligheid. Samenredzaamheid neemt, in tegenstelling tot het begrip zelfredzaamheid, afstand van het aan de staat uitbesteden van solidariteit, zoals dat in de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat soms plaatsvond en anderzijds van het neoliberale denken dat de laatste tien, vijftien jaar opgeld doet. Waar de sociaaldemocratie het individu veelvuldig onderschat, worden veel burgers in het neoliberale denken overvraagd. Zelfredzaamheid is een mooi uitgangspunt, maar niet voor iedereen haalbaar.

Samenredzaamheid gaat uit van sociale veerkracht. Hilhorst gaf twee voorbeelden van samenredzaamheid. Beide gaan uit van een collectieve oplossing voor individuele problemen die door meerdere mensen ervaren worden. Het eerste is het Broodfonds, een initiatief van hemzelf en Jos van der Lans, waarin ongeveer 50 zzp’ers elkaar een basisinkomen garanderen in geval van arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Op die manier zijn ze niet aangewezen op allerlei dure verzekeringen. De kern van het Broodfonds is dat je bureaucratische controle op misbruik inruilt voor sociale controle. Als je weet wie jouw maandelijkse aanvulling betaalt zul je niet zo snel geneigd zijn er misbruik van te maken.
Het tweede voorbeeld komt uit de economie van het delen (collaborative consumerism) . De economie van het delen gaat uit van het gegeven dat we in een enorm rijke maatschappij leven, waarin aan veel dingen een groot surplus is. Zo heeft bijna ieder huishouden wel een boormachine. Toch worden boormachines gemiddeld maar 13 minuten gebruikt volgens Hilhorst (per jaar dan, lijkt mij, anders klus ik wel erg veel). Waarom dan dat apparaat niet samen gebruikt? Ongeveer zoals het tot voor kort in Twente onder boeren ook gebruikelijk was om dure landbouwapparatuur samen met de noabers aan te schaffen.  Voor meer informatie over collaborative consumerism zie deze Ted Talk van Rachel Botsman: 


Hilhorst haalde het voorbeeld van de gemeente Soest aan, die besloten had om electrische fietsen beschikbaar te stellen voor mensen met een beperking. De interesse was zo groot dat mensen al snel teleurgesteld moesten worden: het budget was op. Maar waarom niet zo’n fiets beschikbaar gesteld onder de voorwaarde dat je hem deelt met andere belangstellenden? Waar het om gaat is dat overheden leren te denken in collectiviteiten.

Ook in de WMO is het nog zo dat men bij de intake begint met een individueel gebrek en dan gaat zoeken wie er in de omgeving kan helpen. Wat je als overheid moet doen is de omgeving veranderen, door een netwerk te creëren. Je moet zorgen dat mensen elkaar kunnen helpen, maar dat komt niet vanzelf tot stand. Een mooi voorbeeld van zo’n netwerk is Burgernet, waar mensen zich kunnen opgeven om te helpen bij het oplossen van een vermissing. Veel mensen willen dat wel en melden zich aan. Als er in hun omgeving een kind vermist is krijgen ze een SMS met het verzoek om uit te kijken. Hilhorst onderscheidde, langs twee assen, vier mogelijke typen netwerken.
 
Een netwerk kan zich kenmerken door samenwerking op basis van wederkerigheid of op basis van uitgestelde wederkerigheid (sociaal vertrouwen; ik krijg niet meteen iets terug ). En het kan gaan om een al bestaand netwerk of om een netwerk dat in de samenwerking, dus voor dit specifieke doel ontstaat.

Een bestaand netwerk op basis van wederkerigheid is bijvoorbeeld een coöperatie. Een Eigen Krachtconferentie maakt wel gebruik van een bestaand netwerk, maar niet op basis van (directe) wederkerigheid. Burgernet is een voorbeeld van een speciaal in het leven geroepen netwerk dat niet op basis van (directe) wederkerigheid werkt. En een site als thuisafgehaald.nl (handig als je geen zin hebt in koken, of juist graag iets extra kookt voor anderen) creëert ook nieuwe netwerken, maar wel op basis van wederkerigheid: de een krijgt een smakelijke maaltijd, de ander kookt voor een of twee personen extra en krijgt daar geld voor).

Mensen willen graag iets doen voor een ander. Het succes van Burgernet bewijst dat. Hilhorst noemde dat het altruïstisch surplus in onze samenleving, naar het boek van Clay Shirky, The Cognitive Surplus, creativity and generosity in a connected age. Voor een korte samenvatting van zijn ideeën zie de volgende video:



Je zou bijvoorbeeld naar het model van Burgernet een boodschappenservice kunnen organiseren. De Stichting HIP probeert dat. Belangrijk is wel dat je zorgt voor – in Hilhorst’s woorden – een elegante organisatie, die gemakkelijk toegankelijk en laagdrempelig is. Bovendien werken dit soort initiatieven pas bij een bepaald volume. Het moet niet zo zijn dat je tien keer een vraag moet stellen en dan pas de elfde keer een match krijgt. Dat vraagt dus een enorme investering in de aanloopfase. De overheid moet hier het voortouw in nemen, aldus Hilhorst. Bij mij riep dat wel de vraag op of je op lokaal niveau dan wel voldoende massa kunt genereren om dit soort zaken van de grond te krijgen. Het zou goed aansluiten bij bijvoorbeeld de wens van de gemeente Enschede om in Pathmos/Stevenfenne wijkdiensten te realiseren waarmee het beroep op betaalde huishoudelijke hulp teruggedrongen kan worden. Internet (Facebook) of twitter zouden heel goed als communicatieplatform kunnen dienen. Maar vind je in zo’n kleine wijk genoeg mensen om het echt van de grond te krijgen?

De voordracht van Hilhorst maakte me enthousiast, maar riep ook twijfels bij me op. Het lijkt wel of er twee WMO’s zijn. Enerzijds de WMO van Hilhorst, Jos van der Lans en Nico de Boer, die kansen zien voor een maatschappelijke transformatie in de geest van de Big Society. En anderzijds de WMO van (veel, niet alle) lokale politici en bestuurders die hun huishoudboekje moeten zien rond te krijgen en die niet zoveel lijken te hebben met al die visioenen van een betere samenleving. Wat dat betreft vond ik het verontrustend dat er, in tegenstelling tot vorig jaar zo weinig “heren in krijtstreep en dames in mantelpak” waren, zoals vorig jaar nog wel het geval was.

Binnenkort meer over de rest van het congres.