Totaal aantal pageviews

woensdag 8 augustus 2012

World Conference on Social Work and Social Development (2)


Human Rights and Social Equality, dat was het thema van de eerste volledige dag van SWSD 2012.
De dag begon met een welkomstwoord van Maria Larsson, de Minister voor Jeugd en Ouderen. Dat zij in eigen persoon kwam geeft wel aan welke waarde Zweden aan dit congres hechtte. Haar inleiding was uiteraard een wat algemeen praatje, maar de richting was toch wel duidelijk. De oplossingen voor de sociale en economische problemen van deze tijd moeten inclusief en duurzaam zijn, daar kwam het op neer. Hoe we omgaan met burgers in nood bepaalt hoe onze samenleving eruit ziet; niet alleen voor de kwetsbaren, maar voor alle burgers. Daarbij moet altijd gestreefd worden naar een zo groot mogelijke ruimte voor zelfbestemming voor die kwetsbare burger.  Social work speelt hier een belangrijke rol in. Daarnaast zag zij een belangrijke rol weggelegd voor social work in preventie. Met name noemde zijn opvoedingsondersteuning en ondersteuning van kinderen. Die ondersteuning wordt aan alle ouders in Zweden aangeboden; niet alleen aan de ouders met problemen.


Thomas Hammarberg
De volgende spreker was Thomas Hammarberg, oud-voorzitter van Amnesty International en tot voor kort Commissaris voor Mensenrechten bij de Raad van Europa. In die laatste hoedanigheid uitte hij onder meer stevige kritiek op het Nederlandse asielbeleid.  Een terugkerend thema in zijn verhaal was de wederkerige relatie tussen klassieke burgerrechten en de economische mensenrechten. Er is een bepaalde mate van sociale gelijkheid nodig om mensenrechten te realiseren en omgekeerd leiden inspanningen voor mensenrechten tot een meer egalitaire samenleving. Werken aan mensenrechten komt dus dicht in de buurt van politiek. Verdragen over mensenrechten wil iedereen dan ook wel tekenen. Zodra het echter aankomt op implementatie worden ook mensenrechten controversieel.
In Europa is de sociale gelijkheid in de afgelopen 30 jaar geleidelijk ondermijnd. De armoede in Europa is gegroeid. 150 miljoen van de 800 miljoen Europeanen (als je Europa zeer ruim definieert) leven in relatieve armoede (dat wil zeggen dat hun inkomen minder dan de helft is van het mediane inkomen van hun land). Er zijn nog steeds verschillen in salaris tussen mannen en vrouwen. Sociale uitsluiting wordt nog steeds van generatie op generatie doorgegeven. Een deel van deze zaken is het gevolg van bewuste politieke beslissingen zoals de privatisering van zorginstellingen en “hervormingen” in de sociale zekerheid. Dit proces is versterkt – maar niet veroorzaakt – door de crisis van 2008. Terwijl belastinggeld naar de banken gaat wordt “economic balance” het allesbepalende devies, ondanks de waarschuwingen van gezaghebbende economen zoals Nobelprijswinnaar Paul Krugman. De financiële crisis wordt zo een economische crisis, die op zijn beurt leidt tot een politieke crisis: politici worden niet meer vertrouwd en extremistische politieke partijen hebben de wind in de zeilen.

De huidige crisis zou in de ogen van Hammarberg een aanleiding moeten zijn om weer terug te keren naar sociale rechtvaardigheid. De oorzaken voor de huidige crisis gaan dieper dan alleen de economie. We zouden hard moeten werken aan “equal societies”. Uiteindelijk is dat beter voor iedereen omdat onderzoek laat zien dat egalitaire samenlevingen (behoudens extreme uitzonderingen als Noord-Korea) meer veiligheid en gezondheid voor iedereen opleveren. Mensenrechtenverdragen moeten gaan over de klassieke burgerrechten én over economische rechten. Europa en de VS zijn geneigd om bepalingen over economische rechten te interpreteren als ambities en niet als verplichtingen, maar klassieke en economische burgerrechten gaan hand in hand. 
Vishanthi Sewpaul
De derde spreekster was Vishanthi Sewpaul, professor aan de Universiteit van KwaZulu Natal.  Zij beschreef het thema social work and human rights vanuit een Afrikaans perspectief. Het beeld dat ze schetste was genuanceerd. Afrika is niet langer voornamelijk het continent van rampen en ellende dat Europeanen vaak nog voor zich hebben (zie de speech van Rosling ). Maar het is ook niet alleen maar het continent van snelle economische groei. Het is in ieder geval geen monolithisch geheel, al vormen conflicten en geweld wel een “ever-permanent shadow”.

De laatste jaren hoor je steeds vaker praten over “Africa rising”. Zie onder meer dit artikel uit The Economist van december. Dat concept kent drie aspecten:

  1. Er is veel economische groei, maar ook veel ongelijkheid. Goed sociaal beleid ontbreekt vrijwel overal
  2. Er zijn democratische opstanden tegen dictators (zie de Arabische lente)
  3. Vanaf de jaren ’60 hebben veel landen zich ontwikkeld richting een meerpartijenstelsel. Maar een land als Somalië is een voorbeeld van een “failed state” en veel landen zijn vrijhandelszones voor de georganiseerde misdaad geworden.

Er valt dus het nodige aan te merken op de mensenrechtensituatie in Afrika, maar: “…when it coms to charges of bad governance, the West should be a bit more circumspect,” aldus Jeffrey Sachs. Sachs is directeur van het Earth Institute van de Columbia Universiteit en was  drie jaar geleden te gast in het programma Wintergasten. Met zijn uitspraak doelde hij niet alleen op het koloniale verleden maar ook op het postkoloniale heden waarin Westerse mogendheden als het geopolitiek zo uitkomt dictators in het zadel houden. Er is een relatie van wederzijdse corruptie tussen Afrikaanse en Europese leiders. En vanuit China dienen zich alweer nieuwe vormen van imperialisme aan.
Maar ook de Afrikaanse leiders zelf zijn verantwoordelijk voor grove schendingen van de mensenrechten  en voor het misbruik van de vele natuurlijke hulpbronnen. Een andere oorzaak voor de nog altijd aanwezige armoede vormen de Europese landbouwsubsidies die maken dat Europa voedsel exporteert voor prijzen waarvoor de Afrikaanse boer niet kan produceren.  Paul Krugman daarover: “Financial globalisation and deregulation have definitely turned out to be more dangerous than we imagined”.

Afrikaanse leiders beroepen zich vaak op hun nationale soevereiniteit om kritiek op hun mensenrechtenbeleid af te wimpelen. Ook zeggen ze dat vrijheid van armoede en honger voor gaan op burgerlijke vrijheden. Maar zoals Thomas Hammarberg al stelde hangen die twee onlosmakelijk samen. Ook zeggen Afrikaanse leiders vaak dat mensenrechten niet voor Afrika opgaan en te individueel en te Westers van karakter zijn. Het African Charter benoemt deze rechten echter ook. Bovendien is Afrika niet per se collectivistischer dan Europa.
In tijden van grote armoede en ongelijkheid is het voor leiders gemakkelijk om identiteiten (religieus, etnisch, seksueel) te manipuleren. Zij gebruiken die identiteit echter niet als middel tot inclusie, maar juist om groepen buiten te sluiten.  

Voor social work is het belangrijk “to be beyond casework”. Het gaat om pleitbezorging en belangenbehartiging. Social workers moeten hun beroep “reclaimen” als een Human Rights Profession. Sewpaul gaf het voorbeeld van social workers in Zuid-Afrika die de staat voor de rechter daagden om deze te dwingen, voldoende aidsmedicatie beschikbaar te stellen. “Challenge state power and Human Rights abuse,” aldus Sewpaul.
Het plenaire deel werd afgesloten door Tom Shakespeare, technical officer bij de WHO, de wereldgezondheidsorganisatie. Zijn verhaal ging over de rechten van mensen met een beperking – en daarmee ook over zijn rechten, want hij zat in een rolstoel. Daarnaast schrijft hij regelmatig in The Guardian. Zijn verhaal kwam er in feite op neer dat mensen met een beperking geen speciale rechten toegekend moeten krijgen, maar wel de kans moeten hebben, dezelfde rechten als anderen uit te oefenen. En we moeten beperkingen niet langer zien als een eigenschap van het individu, maar oog hebben voor de “disabling” aspecten van de omgeving. Die beweging – van individuele tekorten naar sociale barrières – is er een die al een tijdje aan de gang is, maar die tegelijk nog veel verder moet gaan.
Tom Shakespeare
Shakespeare vertelde over het World Report on Disability (WRD), een rapport van de WHO en de Wereldbank waar hij een van de auteurs van is en dat vorig jaar verscheen. Het rapport is bedoeld als middel tot implementatie van de Convention on the Rights op People with Disabilities (CRPD), die in 2008 werd vastgesteld en die inmiddels door 153 landen geratificeerd is. Die CRPD, aldus Shakespeare, zou iedere social workstudent moeten lezen en bediscussiëren. Ik ben geneigd het met hem eens te zijn. Het World Report is in feite een momentopname, die de stand van zaken rond de CRPD in beeld brengt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar gezondheid, maar ook naar samenlevingen. De ICF, een classificatiesysteem voor zieken en beperkingen, )  geldt daarbij als kader. Het voordeel van de ICF is dat ze ook oog heeft voor de rol van de omgeving als “enabling” of “disabling” factor. Het WRD is de uitkomst van een enorm onderzoek in 70 landen met een laag, een hoog en een gemiddeld bruto nationaal product. Een aantal opvallende zaken in de WRD:

  • De prevalentie van beperkingen en chronische ziekten is veel hoger dan voorheen gedacht (15 in plaats van 10%, ofwel 1 miljard mensen). Die mensen hebben niet allemaal extra aandacht en zorg nodig, maar wel gelijke (in de zin van gelijkwaardige) behandeling
  • De aantallen groeien nog steeds door vergrijzing, toename van chronische ziekten en verkeersongelukken en betere medische zorg, waardoor bijvoorbeeld meer kinderen met een aandoening blijven leven of meer mensen een ongeluk overleven.
Als er sprake is van ongelijkheid raakt dat kwetsbare mensen disproportioneel: vrouwen, armen, ouderen. Niet iedereen met een beperking wordt dus in gelijke mate beperkt. Het hangt ook af van de setting (school, werk , thuis). De belangrijkste gevolgen van beperkende (“disabling”) barrières zijn:

  • Slechtere gezondheid
  • Minder scholing
  • Minder economische participatie
  • Meer armoede
Social workers komen in elk hoofdstuk van het rapport voor, bijvoorbeeld als het gaat om deïnstituionalisering, kinderbescherming, voorlichting etcetera.

Na de pauze bezocht ik een workshop over Migration and Gender Issues. Zo’n workshop duurt twee en een half uur en omvat acht tot negen korte referaten (10-15 minuten). Dat heeft als nadeel dat de sprekers bijna over hun woorden struikelen in hun pogingen om toch alles te vertellen wat ze kwijt willen. Als toehoorder kun je het gewoon niet bijhouden, helemaal niet als je ook nog aantekeningen wilt maken. Dat wordt nog verergerd doordat alle sprekers de klassiek indeling aanhouden van Achtergrond/Onderzoeksvraag/Methode/Resultaten/Discussie. Ik pik er een aantal interessante uit. Sharvari Karandarikar deed onderzoek naar de ervaringen van mannen en vrouwen die wonen in het red light district van Mumbai, een gebied dat snel verandert – of liever gezegd verdwijnt – nu India opgestoten wordt in de vaart der volkeren. Van de 5000 vrouwen die er voorheen werkten zijn er nog maar 2000 over, en niemand weet waar de anderen gebleven zijn.
Cheryl-Ann Boodram deed onderzoek naar de ervaringen van mensen uit Trinidad en Tobago die in Canada of de VS woonden, maar het land uitgezet zijn, omdat ze een misdrijf of een overtreding begaan hebben. Sinds enkele jaren is dat mogelijk. De wet is met terugwerkende kracht ingevoerd zodat mensen uitgezet kunnen worden voor iets wat ze 20 jaar eerder gedaan hebben. De uitzetting brengt status- en inkomensverlies met zich mee (mensen waren vaak geëmigreerd om hun familie te kunnen onderhouden), onzekerheid over de eigen identiteit, verlies van huisvesting en van bezit (sommige mensen hadden een eigen huis in de VS en ga zo maar door.

Jane McPherson van Florida State University deed niet zozeer onderzoek, maar ontwikkelde een assessment, een hulpmiddel bij de intake, met als titel Four Factors. Het was bedoeld voor TASSC, het Torture Abolitionist Survivor Support Centre, een zelfhulporganisatie van mensen (bijvoorbeeld vluchtelingen) die martelingen overleefd hebben. De vier factoren die in kaart gebracht worden zijn:



  1. De ervaring zelf en de reactie daarop van de persoon
  2. De krachten en hulpbronnen van de overlevende
  3. De gemeenschap waarin de overlevende op dat moment leeft; zijn sociale omgeving dus
  4. Wetgeving en sociaal beleid en hoe dit de overleven helpt of hindert.

Het waren interessante onderzoeken, maar met uitzondering van het verhaal van McPherson leek er bij geen enkele sprake van een praktische toepassing in social work.
In de middagpauze belandde ik in een stalletje van The Guardian, die uitstekende Britse krant. Die bleek een social care network te hebben met massa’s artikelen over social work en social care in het Verenigd Koninkrijk. Op de website wordt ook veel aandacht besteed aan de social work conference. Natuurlijk riep de naam Enschede meteen associaties op: “The Wally with the Brolly” riep mijn gesprekspartner. Voor de voetbalhaters onder ons: bedoeld werd Steve McClaren, de trainer van Twente. Heeft-ie Enschede toch maar mooi op de kaart gezet. Overigens vertelde de man van The Guardian dat McClaren laatst op de BBC te horen was en dat zijn Engels Nederlandse invloeden vertoonde. Ook hier slaat de acculturatie dus onverbiddelijk toe.

Het middagprogramma liep uit op een teleurstelling. De workshop “Transforming Education and Practice” klonk veelbelovend, maar had weinig om het lijf. Iemand uit Edmonton vertelde over de integratie van de praktijk van het ziekenhuismaatschappelijk werk en het binnenschools leren. Gastdocentschappen werden daarbij als een innovatie opgevoerd. En twee dames uit Lund en Malmö vertelden over de effecten van een studiereis met studenten naar Wit-Rusland. Een jongedame uit Bosnië-Herzegowina maakte ons deelgenoot van een evaluatie van de implementatie – met hulp vanuit het buitenland - van een social work-curriculum in dat land. Helaas kon ze nog niets vertellen over de uitkomsten, want die had ze nog niet. De enige interessante inleiding was die van John Carpenter van de Universiteit van Bristol. Hij sprak over de invoering van het assessed year in practice voor NQSW (newly qualified social workers, beginnende beroepsbeoefenaren) in de jeugdzorg. Zeer interessant omdat in er op dit moment (tot 3-9-2012) in Nederland een internetconsultatie plaatsvindt over wijzigingen in de wetgeving die als doel hebben de kwaliteit van jeugdprofessionals te verbeteren. De aanleiding voor het Assessed Year was het grote verloop in de Britse jeugdzorg: de gemiddelde social worker bleek een carrière van 8 jaar  te hebben. Dit ondanks het feit dat de Britse social workopleiding een relatief lange praktijkperiode kent. Het NQSW-programma bestond uit vijf elementen:

  • Reflective supervision, dus geen werkbegeleiding maar echte supervisie, gedurende drie maanden anderhalf uur per 14 dagen, daarna anderhalf uur per maand
  • 10% caseloadvermindering
  • 10% tijd voor training en supervisie
  • Een training voor leidinggevenden
  • Een afronding met een portfolio
Het programma bleek tot grotere tevredenheid over de steun vanuit de organisatie en een hogere mate van self-efficacy te leiden. De intentie om de baan te verlaten werd minder. Van de vijf elementen waardeerden deelnemers de supervisie het best. Overigens wordt, maar dat staat los hiervan, in 2012 een Assessed and Supervised Year of Employment voor alle beginnende social workers ingevoerd. Meer informatie hierover op  http://www.skillsforcare.org.uk/asye/