Totaal aantal pageviews

donderdag 16 december 2010

De bankencrisis: lessen voor het publieke domein

Daar sta ik dan, om acht uur ’s avonds in het verre Deventer. Tot aan mijn enkels in de half gesmolten smurrie. Ik heb een afspraak voor een interview in het kader van mijn masteronderzoek. Maar hoe vaak ik  ook bel,  er wordt niet opengedaan. Gelukkig heb ik een mobiel nummer. Ik bel op: afgesloten! Langzaam trekt de kou door mijn zolen omhoog. Of is het vocht? Onderzoek is leuk!
Gelukkig  ben ik in de trein naar Deventer begonnen aan een super interessant artikel van drie medewerkers van de RMO, de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling. En doordat mijn afspraak niet doorgaat kan ik er vanavond nog een stukje over schrijven.  Kan ik toch nog recht doen aan het epitheton “Daily”.
De auteurs betogen dat de  krachten die geleid hebben tot de crisis in de financiële sector ook werkzaam zijn in het publieke domein.  Zij illustreren hun verhaal aan de hand van de situatie in de thuiszorg, maar dat zou evengoed het onderwijs of de jeugdzorg kunnen zijn.  Anders dan sommigen denken is de bankencrisis niet (uitsluitend) het gevolg van malversaties. Het systeem is van binnenuit kapot gegaan. Normen en regels die er aanvankelijk toe bijdroegen dat het goed functioneerde droegen op een gegeven moment juist bij aan de ondergang ervan. De auteurs spreken van perverse mechanismen.
In de kern gaat het om drie mechanismen. Allereerst is er sprake van abstrahering op basis van kwantificering om mensen en diensten vergelijkbaar te maken. In de thuiszorg betekent dat dat er in de indicatiestelling gewerkt wordt met algemeen vergelijkbare termen en indicatiecriteria. Dat betekent dat de vraag wordt gereduceerd tot die termen. Vragen waarvoor geen indicaties beschreven zijn blijven buiten beeld. Indicatiestelling, in principe een geschikt middel om een schaars goed (zorg) te verdelen, vergroot zo de afstand tot de cliënt. De indicatiestelling leidt tot functiesplitsing bij de aanbieders van thuiszorg. De wijkverpleegster trekt de patiënt geen steunkousen aan; daar is ze te duur voor.  Deze functiesplitsing leidt tot discontinuïteit in de zorg (veel hulpverleners over de vloer, veel kans op fouten, veel overleg)  en doet geen recht aan de complexiteit van de hulpvraag. 
Een tweede pervers mechanisme is de neiging van organisaties om vooral te kijken naar het eigen belang en het eigen overleven, ook al gaat dat ten koste van het grote geheel van de sector. Prikkels om omzet te maken zijn groter dan het streven naar zuinigheid. Sinds de rechter in 2000 vonniste dat een positieve indicatie een recht op zorg oplevert leidt een onafhankelijke indicatiestelling tot een open eindfinanciering. Kostenbeheersing kan dan alleen maar via pakketverkleining.
Een  derde mechanisme heeft er mee te maken dat kortetermijnprikkels prevaleren boven het langetermijnresultaat. Om de markt niet te verliezen moesten thuiszorgorganisatie bij de aanbesteding in het kader van de WMO onder de kostprijs gaan werken. Dat betekende dat veel medewerkers ontslagen werden om uiteindelijk als alfahulp tegen slechtere arbeidsvoorwaarden hetzelfde werk te kunnen doen. Met het oog op de dreigende personeelstekorten in de zorg is het een slechte zaak dat thuiszorgorganisatie onaantrekkelijk worden als werkgever.  In plaats van iets te doen aan de oorzaken zoeken sommige politici de oplossing in het verplichten van (deels langdurig) werklozen als huishoudelijke hulp. Welja!
Een veel minder zichtbaar effect, dat we ook in de jeugdzorg wel zien, is dat mensen die denken dat er ook nog andere dimensies zijn aan hulp en zorg, de sector verlaten.  Want de uitstroom uit de jeugdzorg heeft niet alleen te maken met de zwaarte van de problematiek waar beginnende jeugdzorgwerkers niet op voorbereid zijn, maar ook met het feit dat goede medewerkers zich niet langer kunnen vinden in de gehanteerde werkwijze, omdat die geen recht doet aan de complexiteit van de situatie en alleen in naam vraaggericht is.
De auteurs leggen overigens de schuld niet bij de marktwerking. Die biedt ook kansen aan nieuwkomers als Buurtzorg Nederland, ARBE dienstverlening en misschien ook ACT Jeugd  die wel van de vraag van de cliënt uitgaan en niet het productieproces tot in de kleinst mogelijke eenheden opknippen.  De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het systeem ook ruimte biedt aan avonturiers die, na het faillissement van hun videotheek, denken de jeugdzorg eens even te moeten innoveren. Zie het dossier Salida. De overheid, lokaal en landelijk heeft nog steeds geen goede manier gevonden om deze geliberaliseerde markt aan te sturen en blijft zijn heil zoeken in sturingsmechanismen die vooral op kwantitatieve output gebaseerd zijn. Zo lang dat zo blijft zullen aanbieders allerlei vormen van creatief boekhouden blijven zoeken om toch hun voortbestaan te verzekeren, wat dan weer tot nog meer controle vanuit de overheid leidt. Zo bezien hebben we naast een Actieplan Professionalisering Jeugdzorg evengoed een Actieplan Professionalisering Aansturing Jeugdzorg nodig.

Ik zou nog veel meer over het artikel kunnen schrijven, maar je moet het zelf maar eens lezen. Ik eindig, net als de auteurs, met een verwijzing naar Adam Smith, vaak gezien als de profeet van het nastreven van het eigenbelang die zei dat marktwerking slechts werkt als er een sociaal contract is waarin bijvoorbeeld naastenliefde een plaats heeft. Dat vraagt om politici die niet alleen sturen op wie er het voordeligst een steunkous kan aantrekken, maar die bereid (en in staat) zijn om  met zorgaanbieders in gesprek te gaan over waar zij met de samenleving naar toe willen.  

Het hele artikel is te downloaden via http://www.adviesorgaan-rmo.nl/

Geen opmerkingen:

Een reactie posten