Totaal aantal pageviews

vrijdag 1 juni 2012

Hoe staat de WMO er anno 2012 voor? (2)

Gisteren had ik een hele blogpost nodig om het optreden van Pieter Hilhorst te beschrijven.

De volgende spreker was Anouk op ’t Veld van Andersson Elffers Felix.  Zij vertelde over haar ervaringen als programmamanager Welzijn Nieuwe Stijl (WNS) bij het ministerie van VWS en de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de lessen die getrokken kunnen worden uit de 80 zogeheten “ondersteuningstrajecten” rond WNS.  Het programma WNS is opgezet als een nieuwe impuls bij de invoering van de WMO om het gedachtengoed dat de basis vormt van die wet te stimuleren, bij hulpverleners en bij gemeenten.
Bij de invoering van de WMO is het belangrijk onderscheid te maken tussen de transitie en de transformatie. De transitie  verwijst naar de verandering van het stelsel: de regels, de wetten, verantwoordelijkheden en financiële verhoudingen. De transformatie heeft betrekking op inhoudelijke vernieuwing en een andere cultuur: professionals, burgers en overheden die anders met elkaar omgaan.  De transformatie gaat over een andere manier naar de samenleving en naar problemen kijken.  Bij de transitie kun je een duidelijke begin- en einddatum aangeven; bij de transformatie is dat veel onduidelijker.

Gemeenten hebben de neiging om eerst te bepalen wat de transitie inhoudt en pas daarna met de transformatie aan de slag te gaan. De ambities van de stelselwijziging kunnen echter alleen worden waargemaakt als ook de transformatie, de cultuur- en gedragsverandering dus, in de praktijk gebracht wordt.
Overigens hebben gemeenten met maar liefst drie decentralisaties (dus transities en transformaties) te maken: op het gebied van de jeugdzorg, van de extramurale begeleiding en van de Wet Werken naar Vermogen. Ze kunnen ervoor kiezen om die afzonderlijk te doorlopen, maar ze kunnen ze ook in samenhang invoeren. Zoals we later op de dag nog zouden horen hebben de drie gebieden een behoorlijke overlap en zijn er veel burgers die met meer dan één gebied te maken hebben.

Met de val van het kabinet is ook de overheveling van de extramurale begeleiding van de AWBZ naar de WMO controversieel verklaard. Die zal daardoor dus vertraging oplopen. In ’t Veld adviseerde de gemeenten deze tijd goed te gebruiken om verder te gaan met de transformatie en niet te gaan zitten afwachten. De overheveling naar de WMO zal betekenen dat er minder geld beschikbaar is. Dat betekent ook minder rendement: minder mensen die geholpen worden en die bovendien ook nog eens minder goed geholpen worden.  De winst die de transformatie moet opleveren wordt pas na verloop van tijd zichtbaar. Dat betekent dat gemeenten en instellingen nu wat meer tijd hebben om de overbrugging van AWBZ naar WMO goed te laten verlopen.
Om de transformatie goed vorm te geven moeten gemeenten vier opgaven uitvoeren, die nauw met elkaar samenhangen. Eerst moet de gemeente een visie ontwikkelen: wat willen we bereiken in onze gemeente, wat vinden we belangrijk. Vervolgens moet ze zich afvragen welke partijen daarvoor nodig zijn: er moet een nieuw lokaal samenspel ontstaan. Het is geen automatisme dat dat altijd de bestaande partijen zijn. De gemeente moet zich steeds afvragen wat een bepaalde organisatie/partij toevoegt.  De volgende vraag is met welk aanbod deze doelen bereikt moeten worden.  En tenslotte moet de gemeente, samen met de instellingen, nadenken over de vraag op welke manier dit moet gebeuren: het bepalen van een nieuwe werkwijze. De fout die veel gemeenten maken, aldus In ’t Veld is dat ze meteen willen doorstoten van de visievorming naar de uitvoeringsagenda: hoe gaan we het aanpakken. In dit boekje wordt het allemaal heel duidelijk beschreven.

Niels Schuddeboom
Van een heel andere toon was het verhaal van Niels Schuddeboom. Hij had het vooral over de invloed van de sociale media op de veranderende relatie tussen overheid, burger en hulp- en zorgverleners. Niels is zelf ervaringsdeskundige: hij is ernstig gehandicapt, zit in een rolstoel en is aangewezen op een hulphond, maar is desalniettemin een “naar vermogen werkende ondernemer op weg uit de WAJONG”, zoals hij zelf schrijft.  Ik vond het moeilijk om een lijn in zijn verhaal te vertellen;  ik had het idee dat hij erg veel tegelijk wilde vertellen (maar ik ben natuurlijk ook niet van de generatie Einstein) maar hieronder zal ik puntsgewijs een aantal zaken weergeven.
·         Burgers weten steeds beter te formuleren wat ze willen. Sommigen kunnen via de   nieuwe media, zoals Twitter, ook echt opinies beïnvloeden.  Mij lukt dat niet met mijn 104 volgers op Twitter maar anderen – denk aan Youp van ’t Hek en T-Mobile – weten goed van hun bekendheid gebruik te maken

·         Patiënten delen via internet en sociale media steeds meer informatie. PatientsLikeMe  is het bekendste voorbeeld van zo’n sociaal netwerk waarin patiënten informatie uitwisselen, steun geven en krijgen en elkaar informeren over het verloop van hun ziekte.  Professionals krijgen te maken met “professionele amateurs” die in hun domein komen. Dat kan bedreigend zijn. Een keerzijde van de medaille is dat er een tweedeling dreigt tussen mensen die wel vaardig zijn op internet en anderen die dat niet zijn. Theo is Online  is een voorbeeld van een stichting die die kloof probeert te dichten.


·         Niels gebruikt zelf Twitter om informatie te verzamelen en te delen. Als hij een vraag heeft plaatst hij die op Twitter. Ambtenaren zouden dat ook meer moeten doen: stel je vragen aan burgers en vergeet ook niet je successen en mislukkingen te delen.  Vooral dat laatste is ook belangrijk: van mislukkingen leer je misschien nog wel meer dan van good practices. Het Instituut voor Briljante Mislukkingen is op dat idee gebaseerd



·         In het bedrijfsleven is het heel gebruikelijk om studenten te vragen om creatieve oplossingen te bedenken voor een probleem waar men tegenaan loopt.  Een kennis van mijn dochter heeft op die manier al twee keer een paar duizend euro gewonnen via Battle of Concepts . Waarom als gemeente niet een opdracht geplaatst?



·         En verder zou het de betrokkenheid van burgers ten goede komen wanneer ze op een toegankelijke manier inzicht zouden krijgen in hoe hun belastinggeld besteed wordt. In Engeland bestaat de website Where Does My Money Go? ; in Amsterdam heeft het stadsdeel Oost hetzelfde geprobeerd.  
De ochtend eindigde met een debat over de vraag: hoe ziet de WMO er over vijf jaar uit? Het debat werd ingeleid door een mooi en origineel verhaal van Aletta Winsemius, senior onderzoeker bij MOVISIE. De titel: Actief burgerschap: veel gespin, weinig wol?

De neoliberale communis opinio van de laatste jaren is dat de burger achteroverleunt in de zachte kussens van de verzorgingsstaat. Tegelijkertijd weten we dat Nederland wereldkampioen vrijwilligerswerk is. Is de burger misschien toch niet zo lui? Misschien is het probleem wel dat politici en professionals niet goed kijken en/of niet goed weten hoe ze dat enorme sociale kapitaal moeten aanboren. Voor het derde trendrapport WMO dat later dit jaar verschijnt onderzocht ze 245 professionele zorg- en welzijnsorganisaties en 120 burgerverbanden. Ze vond een aantal opvallende zaken:
·         Van de professionele organisaties zei 62% de eigen kracht van burgers aan te boren. Slechts 39% sloot aan bij eigen initiatieven van burgers

·         79% zei de burgers te betrekken bij de uitvoering van het beleid. Bij 80% mochten burgers meedenken. Bij slechts 41% beslisten ze ook mee.

·         Als professionele organisaties waren gaan samenwerken met vrijwilligersorganisaties deden ze dat vooral met organisaties op het gebied van de zorg en de maatschappelijke dienstverlening.  Met vrijwilligersclubs op het gebied van sport, geloof, jeugd en cultuur werd veel minder samengewerkt, terwijl daar een enorm potentieel ligt. Ga maar eens na hoeveel vrijwilligers er elk weekend actief zijn rond de sportvelden.

Het verhaal van Winsemius was een oproep om vooral niet iedere keer nieuwe initiatieven in het leven te roepen maar gebruik te maken het aanwezige sociaal kapitaal in een buurt of stad. In Hengelo heeft woningcorporatie Welbions dat goed begrepen: zie mijn blogpost over het Kulturhuuske 
Het daarop volgende debat ging niet over “De WMO in 2017” én niet over de inleiding van Winsemius. Vooral  Jan Alblas, directeur van Pameijer, een Rotterdamse organisatie die zich richt op mensen met een beperking maakte zich er erg gemakkelijk vanaf met enkele algemeenheden over “talenten benutten”.  Het debat werd nog enigszins gered door Rutger Scholte ter Horst, ervaringsdeskundige in de GGz en bestuurslid van een groot aantal overlegorganen.  Hij gooide een aantal lekker dwarse opinies op tafel. Zo waarschuwde hij voor al te grote verwachtingen van het sociale netwerk. Niet iedereen heeft een sociaal netwerk, vond hij. Bovendien willen patiënten/cliënten vaak helemaal niet dat hun netwerk op de hoogte is van hun problemen. Daarom is er ook zoveel verborgen problematiek: omdat patiënten hun problemen geheim houden.  Het eigen netwerk wordt ook wel eens overvraagd, zo was zijn indruk.  Toen op de valreep de vraag naar de WMO in 2017 toch ter tafel kwam kreeg hij de handen van een aanzienlijk deel van het publiek op elkaar met het uitspreken van de verwachting dat de decentralisatie dan weer teruggedraaid zou zijn omdat gebleken zou zijn dat het niet werkt. De WMO zal niet brengen wat men ervan verwacht, zo was zijn indruk.  In de reactie van een deel van het publiek was een zekere oplichting te bespeuren. Alsof Rutger gezegd had wat zij al die tijd al gedacht hadden: dat de keizer helemaal geen kleren aanhad.

De lunch bood de gelegenheid om de vele standjes eens aan een nader onderzoek te onderwerpen. Hoewel ik de mening van Rutger niet deel, begon ik toch in te zien wat hij bedoelde. Het aantal advies- en onderzoeksbureautjes dat zich presenteerde was treurig stemmend. Als het allemaal zoveel transparanter en zoveel dichter bij de burger moet, waarom hebben we dan zoveel  bureautjes nodig? En hoeveel uitvoeringsgeld gaat er wel niet op aan beleidsonderzoek, dat in een andere gemeente, tien kilometer verderop, op een net weer iets andere manier gedaan wordt. Misschien wordt dat wel nooit minder, hoe je het stelsel ook wijzigt en hoeveel  je ook transformeert. Op de een of andere manier weten dit soort bedrijfjes altijd te overleven, zo bedacht ik terwijl ik mijn broodje brie wegkauwde.

Morgen het derde en laatste deel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten