De volgende spreker was Anouk op ’t Veld van Andersson
Elffers Felix. Zij vertelde over haar
ervaringen als programmamanager Welzijn Nieuwe Stijl (WNS) bij het ministerie van VWS en de Vereniging
Nederlandse Gemeenten en de lessen die getrokken kunnen worden uit de 80
zogeheten “ondersteuningstrajecten” rond WNS. Het programma WNS is opgezet als een nieuwe
impuls bij de invoering van de WMO om het gedachtengoed dat de basis vormt van
die wet te stimuleren, bij hulpverleners en bij gemeenten.
Bij de invoering van de WMO is het belangrijk onderscheid te
maken tussen de transitie en de transformatie. De transitie verwijst naar de verandering van het stelsel:
de regels, de wetten, verantwoordelijkheden en financiële verhoudingen. De
transformatie heeft betrekking op inhoudelijke vernieuwing en een andere
cultuur: professionals, burgers en overheden die anders met elkaar omgaan. De transformatie gaat over een andere manier
naar de samenleving en naar problemen kijken. Bij de transitie kun je een duidelijke begin-
en einddatum aangeven; bij de transformatie is dat veel onduidelijker.
Gemeenten hebben de neiging om eerst te bepalen wat de
transitie inhoudt en pas daarna met de transformatie aan de slag te gaan. De
ambities van de stelselwijziging kunnen echter alleen worden waargemaakt als
ook de transformatie, de cultuur- en gedragsverandering dus, in de praktijk
gebracht wordt.
Met de val van het kabinet is ook de overheveling van de
extramurale begeleiding van de AWBZ naar de WMO controversieel verklaard. Die
zal daardoor dus vertraging oplopen. In ’t Veld adviseerde de gemeenten deze
tijd goed te gebruiken om verder te gaan met de transformatie en niet te gaan
zitten afwachten. De overheveling naar de WMO zal betekenen dat er minder geld
beschikbaar is. Dat betekent ook minder rendement: minder mensen die geholpen
worden en die bovendien ook nog eens minder goed geholpen worden. De winst die de transformatie moet opleveren wordt
pas na verloop van tijd zichtbaar. Dat betekent dat gemeenten en instellingen
nu wat meer tijd hebben om de overbrugging van AWBZ naar WMO goed te laten
verlopen.
Om de transformatie goed vorm te geven moeten gemeenten vier
opgaven uitvoeren, die nauw met elkaar samenhangen. Eerst moet de gemeente een
visie ontwikkelen: wat willen we bereiken in onze gemeente, wat vinden we
belangrijk. Vervolgens moet ze zich afvragen welke partijen daarvoor nodig
zijn: er moet een nieuw lokaal samenspel ontstaan. Het is geen automatisme dat
dat altijd de bestaande partijen zijn. De gemeente moet zich steeds afvragen
wat een bepaalde organisatie/partij toevoegt. De volgende vraag is met welk aanbod deze
doelen bereikt moeten worden. En
tenslotte moet de gemeente, samen met de instellingen, nadenken over de vraag
op welke manier dit moet gebeuren: het bepalen van een nieuwe werkwijze. De
fout die veel gemeenten maken, aldus In ’t Veld is dat ze meteen willen doorstoten
van de visievorming naar de uitvoeringsagenda: hoe gaan we het aanpakken. In
dit boekje wordt het allemaal heel duidelijk beschreven. Niels Schuddeboom |
Van een heel andere toon was het verhaal van Niels Schuddeboom.
Hij had het vooral over de invloed van de sociale media op de veranderende
relatie tussen overheid, burger en hulp- en zorgverleners. Niels is zelf
ervaringsdeskundige: hij is ernstig gehandicapt, zit in een rolstoel en is
aangewezen op een hulphond, maar is desalniettemin een “naar vermogen werkende
ondernemer op weg uit de WAJONG”, zoals hij zelf schrijft. Ik vond het moeilijk om een lijn in zijn
verhaal te vertellen; ik had het idee
dat hij erg veel tegelijk wilde vertellen (maar ik ben natuurlijk ook niet van
de generatie Einstein) maar hieronder zal ik puntsgewijs een aantal zaken
weergeven.
·
Burgers weten steeds beter te formuleren wat ze
willen. Sommigen kunnen via de nieuwe media, zoals Twitter, ook echt opinies
beïnvloeden. Mij lukt dat niet met mijn
104 volgers op Twitter maar anderen – denk aan Youp van ’t Hek en T-Mobile –
weten goed van hun bekendheid gebruik te maken
·
Patiënten delen via internet en sociale media
steeds meer informatie. PatientsLikeMe
is het bekendste voorbeeld van zo’n
sociaal netwerk waarin patiënten informatie uitwisselen, steun geven en krijgen
en elkaar informeren over het verloop van hun ziekte. Professionals krijgen te maken met “professionele
amateurs” die in hun domein komen. Dat kan bedreigend zijn. Een keerzijde van
de medaille is dat er een tweedeling dreigt tussen mensen die wel vaardig zijn
op internet en anderen die dat niet zijn. Theo is Online is een voorbeeld van een stichting die die
kloof probeert te dichten.
·
Niels gebruikt zelf Twitter om informatie te
verzamelen en te delen. Als hij een vraag heeft plaatst hij die op Twitter.
Ambtenaren zouden dat ook meer moeten doen: stel je vragen aan burgers en
vergeet ook niet je successen en mislukkingen te delen. Vooral dat laatste is ook belangrijk: van
mislukkingen leer je misschien nog wel meer dan van good practices. Het
Instituut voor Briljante Mislukkingen
is op dat idee gebaseerd
·
In het bedrijfsleven is het heel gebruikelijk om
studenten te vragen om creatieve oplossingen te bedenken voor een probleem waar
men tegenaan loopt. Een kennis van mijn
dochter heeft op die manier al twee keer een paar duizend euro gewonnen via
Battle of Concepts . Waarom als gemeente niet een opdracht geplaatst?
·
En verder zou het de betrokkenheid van burgers
ten goede komen wanneer ze op een toegankelijke manier inzicht zouden krijgen
in hoe hun belastinggeld besteed wordt. In Engeland bestaat de website Where Does My Money Go? ; in Amsterdam heeft het
stadsdeel Oost hetzelfde geprobeerd.
De ochtend eindigde met een debat over de vraag: hoe ziet de
WMO er over vijf jaar uit? Het debat werd ingeleid door een mooi en origineel
verhaal van Aletta Winsemius, senior onderzoeker bij MOVISIE. De titel: Actief
burgerschap: veel gespin, weinig wol?
De neoliberale communis opinio van de laatste jaren is dat
de burger achteroverleunt in de zachte kussens van de verzorgingsstaat.
Tegelijkertijd weten we dat Nederland wereldkampioen vrijwilligerswerk is. Is
de burger misschien toch niet zo lui? Misschien is het probleem wel dat
politici en professionals niet goed kijken en/of niet goed weten hoe ze dat
enorme sociale kapitaal moeten aanboren. Voor het derde trendrapport WMO dat
later dit jaar verschijnt onderzocht ze 245 professionele zorg- en
welzijnsorganisaties en 120 burgerverbanden. Ze vond een aantal opvallende
zaken:
·
Van de professionele organisaties zei 62% de
eigen kracht van burgers aan te boren. Slechts 39% sloot aan bij eigen
initiatieven van burgers
·
79% zei de burgers te betrekken bij de
uitvoering van het beleid. Bij 80% mochten burgers meedenken. Bij slechts 41%
beslisten ze ook mee.
·
Als professionele organisaties waren gaan
samenwerken met vrijwilligersorganisaties deden ze dat vooral met organisaties
op het gebied van de zorg en de maatschappelijke dienstverlening. Met vrijwilligersclubs op het gebied van sport,
geloof, jeugd en cultuur werd veel minder samengewerkt, terwijl daar een enorm
potentieel ligt. Ga maar eens na hoeveel vrijwilligers er elk weekend actief
zijn rond de sportvelden.
Het verhaal van Winsemius was een oproep om vooral niet
iedere keer nieuwe initiatieven in het leven te roepen maar gebruik te maken
het aanwezige sociaal kapitaal in een buurt of stad. In Hengelo heeft
woningcorporatie Welbions dat goed begrepen: zie mijn blogpost over het
Kulturhuuske
Het daarop volgende debat ging niet over “De WMO in 2017” én
niet over de inleiding van Winsemius. Vooral
Jan Alblas, directeur van Pameijer, een Rotterdamse organisatie die zich richt
op mensen met een beperking maakte zich er erg gemakkelijk vanaf met enkele
algemeenheden over “talenten benutten”.
Het debat werd nog enigszins gered door Rutger Scholte ter Horst,
ervaringsdeskundige in de GGz en bestuurslid van een groot aantal
overlegorganen. Hij gooide een aantal
lekker dwarse opinies op tafel. Zo waarschuwde hij voor al te grote
verwachtingen van het sociale netwerk. Niet iedereen heeft een sociaal netwerk,
vond hij. Bovendien willen patiënten/cliënten vaak helemaal niet dat hun
netwerk op de hoogte is van hun problemen. Daarom is er ook zoveel verborgen
problematiek: omdat patiënten hun problemen geheim houden. Het eigen netwerk wordt ook wel eens
overvraagd, zo was zijn indruk. Toen op
de valreep de vraag naar de WMO in 2017 toch ter tafel kwam kreeg hij de handen
van een aanzienlijk deel van het publiek op elkaar met het uitspreken van de
verwachting dat de decentralisatie dan weer teruggedraaid zou zijn omdat
gebleken zou zijn dat het niet werkt. De WMO zal niet brengen wat men ervan
verwacht, zo was zijn indruk. In de
reactie van een deel van het publiek was een zekere oplichting te bespeuren.
Alsof Rutger gezegd had wat zij al die tijd al gedacht hadden: dat de keizer
helemaal geen kleren aanhad.
De lunch bood de gelegenheid om de vele standjes eens aan
een nader onderzoek te onderwerpen. Hoewel ik de mening van Rutger niet deel,
begon ik toch in te zien wat hij bedoelde. Het aantal advies- en
onderzoeksbureautjes dat zich presenteerde was treurig stemmend. Als het
allemaal zoveel transparanter en zoveel dichter bij de burger moet, waarom
hebben we dan zoveel bureautjes nodig? En
hoeveel uitvoeringsgeld gaat er wel niet op aan beleidsonderzoek, dat in een
andere gemeente, tien kilometer verderop, op een net weer iets andere manier
gedaan wordt. Misschien wordt dat wel nooit minder, hoe je het stelsel ook
wijzigt en hoeveel je ook transformeert.
Op de een of andere manier weten dit soort bedrijfjes altijd te overleven, zo
bedacht ik terwijl ik mijn broodje brie wegkauwde.
Morgen het derde en laatste deel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten