Totaal aantal pageviews

maandag 31 oktober 2011

De GGz als vriend

In 1972 verscheen de verhalenbundel Keefman van de tot dan toe vrij onbekende schrijver Jan Arends. De bundel was gebaseerd op Arends’ eigen ervaringen in de psychiatrie en de verslavingszorg en gaf een rauwe beschrijving van het leven van iemand die voortdurend botst met zijn omgeving en zijn behandelaars. In het verhaal Keefman richt de hoofdpersoon zich in zes brieven tot zijn psychiater waarbij hij hem voortdurend aanspreekt als “Vriend” en zich afvraagt waarom hij zich niet, net als een verpleegkundige, mag inzetten voor de “psychiatrisch gestoorde medemens”. Arends zou twee jaar later een eind aan zijn leven maken door uit het raam van zijn flat te springen.


Sinds kort is er een nieuwe organisatie op het terrein van de psychiatrie actief. Geïnspireerd door de verhalen van Arends hebben de initiatiefnemers hun organisatie Vriend GGz genoemd. Tot mijn verbazing - omdat ik er niets over gehoord had - ontdekte ik dat Vriend GGz ook een vestiging in Enschede heeft. De organisatie exploiteert drie Vriendenhuizen, in Amsterdam, Velp en, zoals gezegd, Enschede. Een Vriendenhuis houdt het midden tussen een zorghotel en een activiteitencentrum. Iemand die zich aanmeldt wordt van meet af aan in de organisatie betrokken. Dit meedoen wordt gezien als de eerste stap op weg naar herstel. Mensen kunnen bijvoorbeeld werkervaring opdoen door bepaalde taken in de organisatie (receptiewerk, administratie) uit te voeren.


De opvang en begeleiding wordt geboden door professionals en ervaringsdeskundigen. De organisatie gelooft dan ook in de gelijkwaardigheid van ervaringsdeskundigen en professionals. Opmerkelijk daarbij is dat er nauwelijks een scheiding is tussen privé en werk. Vriend GGz gelooft erin dat het zo gemakkelijker is om aansluiting te vinden bij de cliënt. Sterker nog: op de website wordt aan potentiële cliënten gemeld dat zij ook als lotgenoot en ervaringsdeskundige voor anderen kunnen fungeren.
De filosofie doet mij sterk denken aan die van Synanon, een organisatie die al meer dan 40 jaar verslavingszorg door ex-verslaafden aanbiedt (al gaan zij er vanuit dat een verslaafde altijd verslaafd blijft en hooguit abstinent kan zijn).

Via een andere associatie moest ik denken aan een artikel over Nederlands onderzoek waarover ik vandaag las op een Engels blog. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat de meeste mensen met psychische problemen desondanks redelijk gelukkig zijn. Iets minder dan mensen zonder psychische problematiek, maar toch... De onderzoekers waarschuwen dat teveel aandacht voor alles wat er mis gaat in het leven van de cliënt en te weinig aandacht voor positieve zaken, er toe kan leiden dat een behandeling minder effectief is.

Ik ben benieuwd of er al onderzoek gedaan is naar de resultaten van Vriend GGz. Ik begrijp wel dat zorgverzekeraars de organisatie financieel mogelijk maken. Maar die vergoeden behandelingen (homeopathie, accupunctuur) waarvan het effect nog veel meer omstreden is, dus dat zegt niet zoveel.

Psychiatrische patiënten zelf de regie over hun leven en hun behandeling laten voeren, daar gaat het om in het werk van Vriend GGz. Hieronder is een korte film van Wim Kannekens over Vriend GGz te zien.


zondag 30 oktober 2011

De Kinderen van de Hondsberg revisited


De Hondsberg is een observatiecentrum voor kinderen met een lichte verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen. In 1998 zond de NCRV een vijfdelige documentaireserie uit over dit centrum. De serie liet zien hoe medewerkers van het centrum de kinderen en hun ouders met veel liefde, maar ook met vallen en opstaan begeleidden.




Dertien jaar later zocht de maker van de serie, Roel van Dalen, de kinderen opnieuw op om te zien hoe het ze sindsdien vergaan was. Van zes van hen maakte hij een portret. Met sommigen bleek het verrassend goed te gaan; van anderen werd duidelijk dat ze altijd in een instelling zouden moeten blijven. De vooruitzichten van de onhandelbare Boyce waren in 1998 weinig rooskleurig. Maar hij heeft zelfstandig een eigen leven opgebouwd. Terugkijkend op zijn jeugd, stelt Boyce dat hij alles anders aan zou pakken: ‘Als ik kinderen zou krijgen, zou ik het tien keer beter doen, ik zou ze zoveel liefde geven.’

Aangrijpend is het bezoek dat de volwassen Boyce aan De Hondsberg brengt. Dan wordt pas duidelijk hoe diep het verblijf in de instelling, ondanks alle goede bedoelingen en alle zorg van de medewerkers, ingegrepen heeft in zijn leven. Het kleine ettertje dat in de eerste leefgroep niet te handhaven was, miste zijn vader – die hem verwaarloosde -  en vooral zijn zusje, maar had besloten om zijn kwetsbaarheid te verstoppen achter een stoere façade Sowieso was ik onder de indruk van de voorbeelden van gehechtheid tussen broers en zussen. Zoals bij Terrence, wiens broers en zus nog altijd intensief met hem optrekken, ook nu hij volwassen is.

Ook bijzonder was het om te zien hoe moeilijk het voor ouders was om hun kind los te laten. Het meest aangrijpend waren wel de beelden van Celine, een adoptiekind met hechtingsproblemen, en haar ouders. De beelden laten zien hoe ze bij het afscheid na het wekelijkse bezoek eerst weigert om afscheid te nemen, dan toch maar achter haar ouders aanloopt als die naar de voordeur gaan, vervolgens moeder een klap in het gezicht geeft als die haar een zoen wil geven en dan naar buiten loopt als de auto van haar ouders wegrijdt. Alsof ze eigenlijk toch meegewild had.

De documentaire maakt verder goed duidelijk hoe onmogelijk het eigenlijk voor kinderen is om zich opnieuw te hechten en een veilig plekje te vinden in de groep. Dat ligt niet aan de professionals die hun werk met een bewonderenswaardige liefde en betrokkenheid doen, maar aan het feit dat een kind bijna nooit lang op de groep blijft en dat die groep ook nog eens voortdurend wisselt.
Tegelijkertijd zat ik de documentaire ook te bekijken met in mijn achterhoofd de vraag hoe alle bezuinigingen op zorg, op PGB's en vooral ook op de sociale werkvoorziening voor deze groep zullen uitpakken. Wat dat laatste betreft maakten de verhalen van Niels en Terrence duidelijk dat veel werkgevers in het vrije bedrijf - de goeden niet te na gesproken - nog steeds niet zitten te wachten op werknemers met een beperking, de mooie verhalen van politici ten spijt.

De Kinderen van de Hondsberg – 2011 is een belangrijke documentaire voor aanstaande groepsleiders. Hij laat zien hoe je altijd, hoe goed je ook je best doet, tekort schiet als groepsopvoeder, omdat je nooit meer dan een surrogaat kunt zijn voor de gehechtheid aan ouders, broers en zussen. De documentaire is op het Nederlands Filmfestival in Utrecht onderscheiden met de publieksprijs.

Kijk hieronder naar het eerste deel van  De Kinderen van de Hondsberg -2011

Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

En hieronder naar deel 2:

Get Microsoft Silverlight
Bekijk de video in andere formaten.

vrijdag 7 oktober 2011

Agressie en geweld in de jeugdzorg

Op www.communitycare.co.uk stond afgelopen maandag een schrijnend maar ook erg boeiend artikel, dat prikkelt tot nadenken over de uitgangspunten van waaruit we hulpverlenen, ook in Nederland. Ik heb al eens eerder geschreven over het systeem van Serious Case Reviews dat men in Engeland kent. Een SCR wordt uitgevoerd in een situatie waarin het in de kinderbescherming mis is gegaan, doordat mishandeling of verwaarlozing niet of veel te laat is opgemerkt. Van zo’n SCR wordt een openbaar verslag gemaakt en zo’n verslag is, in al zijn gruwelijkheid van buitengewoon interessant en leerzaam.  

Recente SCR’s laten zien dat social workers moeite hebben met agressieve en intimiderende ouders en als gevolg daarvan niet goed meer in staat zijn het welzijn van het kind te bewaken. Social workers die het onderwerp tijdens de werkbegeleiding ter sprake brengen krijgen nogal eens van hun leidinggevende van hun leidinggevende te horen dat het er nu eenmaal bij hoort. Als ze dit werk willen blijven doen moeten ze maar wat harder worden. Jim Wild, zelf ooit werkzaam in de jeugdzorg en nu werkzaam voor een trainings- en adviesbureau voor de jeugdzorg, haalt het verhaal van een beginnende social worker aan:

“Ik vertelde in de werkbegeleiding dat de vader zich dreigend opstelde. Hij zei: ‘Je haalt die kinderen niet weg, want anders kon er wel eens iets gebeuren.’ Toen mijn vorige huisbezoek afgelopen was zei hij dat hij me uit zou laten. Op weg naar de deur zei hij dat ik moest uitkijken bij het oversteken, omdat een ongeluk in een klein hoekje zat. Ik voelde me bang en bedreigd. Mijn manager zei dat ik onverschilliger moest worden als ik dit werk wilde blijven doen. Hij leek bezorgder dat mijn dossiers up to date waren en dat ik mijn voorgeschreven aantal gesprekken haalde. Ik ging er slecht van slapen, kreeg nachtmerries en begon uit te kijken naar een andere baan.”

Ik heb het idee dat er in de meeste Nederlandse jeugdzorginstellingen anders met bedreigingen en agressie tegen medewerkers wordt omgesprongen, maar toch zijn er ook hulpverleners die vinden dat agressie bij het werk hoort.

Brian Littlechild
In 2003 deed professor Brian Littlechild van de Universiteit van Hertfordshire onderzoek  naar agressie tegen medewerkers van de kinderbescherming. Hij vond dat het aantal bedreigingen en geweldsincidenten dramatisch gestegen was ten opzichte van 10 jaar eerder. Bovendien bleek er een grote groep managers te zijn die daar op een vergelijkbare manier over dacht als de leidinggevende die hierboven beschreven werd. Het gevolg: toegenomen ziekteverzuim, negatieve effecten op persoonlijke relaties en vertrek van medewerkers uit de jeugdzorg.

Littlechild concludeerde bovendien dat men er in de jeugdzorg vaak klakkeloos van uitgaat dat een samenwerkingsrelatie met ouders altijd mogelijk en in het belang van de kinderen is. In bepaalde situaties, aldus de professor, kan dat er echter toe leiden dat social workers niet meer in staat zijn het kind effectief te beschermen. Goede begeleiding van en steun voor bedreigde social workers is daarom doorslaggevend

Professor Chris Goddard en Dr. Janet Stanley van Monash University in Melbourne vergelijken de reactie van social workers met het Stockholmsyndroom. Net zoals slachtoffers van een gijzeling zich kunnen gaan identificeren met de dader neemt de social worker zijn toevlucht tot overlevingsmechanismen waarbij hij zich zijn ogen sluit voor wat er werkelijk gebeurt. En daarmee doet hij in feite hetzelfde als het mishandelde of misbruikte kind dat zich ook identificeert met degene die hem kwaad doet.

Nu vind ik zelf de parallel met het Stockholmsyndroom wat ver gaan. Dat ontstaat namelijk in situaties waarin het slachtoffer volkomen afhankelijk is van de dader. Een social worker kan in principe weggaan. Maar als je baas zo reageert als de leidinggevenden hierboven en je gedwongen wordt toch met een agressief gezin te blijven werken kan ik me voorstellen dat je, zoals de cognitieve dissonantietheorie van Festinger voorspelt, de tegenstrijdigheid van het samenwerken met iemand die je tegelijk bedreigt en zijn kind mishandelt maar oplost door je ogen te sluiten voor de mishandeling/verwaarlozing.

In twee dit jaar gepubliceerde SCR’s komt men tot de conclusie dat intimidatie van de kant van de ouders leidde tot slechte beslissingen door kinderbeschermers. In de eerste casus spraken onderwijzers en hulpverleners twee adoptieouders niet aan op hun gedrag tegenover de kinderen (dat ze wel hadden kunnen waarnemen) omdat ze zich lieten afschrikken door hun intimiderende gedrag, in combinatie met hun sociale status, als gerespecteerde farmacologen. In totaal probeerden de kinderen tien keer een signaal af te geven, wat niet werd opgepikt. Op die manier duurde het tien jaar voor de mishandelingen ontdekt werden.

Het tweede geval  leidde tot de dood van een 12-jarige jongen in 2010, nadat zijn moeder hem dwong om bleekwater te drinken. In dit geval ging moeder, een Sikh, in de tegenaanval door klachten wegens racisme en seksisme in te dienen tegen twee (blanke) social workers. De social workers werden door hun leidinggevende van de zaak gehaald. In een ander geval deed een social worker onderzoek naar beschuldigingen van seksueel misbruik tegen twee pleegouders. De pleegouders diende een klacht in vanwege het feit dat de social worker afspraken niet na zou komen en moeilijk bereikbaar zou zijn. De leidinggevende willigde hun klacht in en de social worker werd ook hier van de zaak gehaald.

Volgens Dr. Siobhan Laird van de Universiteit van Nottingham laten deze gevallen drie dingen zien. Allereerst dat hulpverleners in een zeer kwetsbare positie kunnen komen als ze met tegenwerkende en intimiderende cliënten te maken krijgen, vooral wanneer hun leidinggevende hen niet steunt. Een tweede punt is dat klachten van cliënten natuurlijk best gerechtvaardigd kunnen zijn, maar dat ze los moeten worden gezien van vermoedens die een hulpverlener heeft rondom misbruik of mishandeling. En tenslotte kun je vragen stellen bij de emancipatorische en maatschappijkritische uitgangspunten van de opleidingen social work in Engeland. Natuurlijk is het belangrijk om studenten bewust te maken van de macht die je als professional hebt en van de invloed van vooroordelen, racisme en stigmatisering. Maar even belangrijk is het om studenten er op voor te bereiden dat ouders uit minderheidsgroepen dit soms als een middel gebruiken om de social worker buitenspel te zetten.

Zoals gezegd denk ik dat Nederlandse jeugdzorginstellingen anders omgaan met bedreigingen en agressie tegen hun medewerkers. Maar een gevaar van het denken in empowerment en eigen kracht dat het debat rond het Nederlandse sociaal werk de laatste tijd zo beheerst is dat we onze ogen sluiten voor (en onze studenten onvoldoende voorbereiden op het feit dat) cliënten soms ook ronduit intimiderend kunnen zijn en dat ze huidskleur, ras of sekse als een wapen kunnen gebruiken om je als hulpverlener buitenspel te zetten. Het is van belang je te realiseren dat een samenwerkingsrelatie niet altijd mogelijk of gewenst is en dat in zo’n situatie altijd het belang van het kind moet prevaleren.

Lees het originele artikel hier