Omroep Human grossiert bijkans in goede documentaires. Binnenkort (28 april, 22.50 uur, Nederland 2) is er weer een te zien (met dank aan collega-blogger Martijn Schut voor de tip). ‘Sta me bij’ ging tijdens IDFA 2010 in première en werd zowel voor de Nederlandse als voor de internationale competitie van IDFA geselecteerd en genomineerd voor ‘Best Dutch Documentary IDFA 2010’.
De documentaire van Suzanne Raes en Monique Lesterhuis volgt de medewerkers van de Sociale Dienst in Zutphen in hun dagelijkse confrontaties – want dat zijn het – met de 1000 klanten van de Dienst. Het gaat daarbij met name om de vraag of iedereen kan en moet werken. En om de vraag waar de verantwoordelijkheid van de overheid ophoudt en de eigen verantwoordelijkheid van de burger begint. We zien de eigengereide Thomas, die in de woorden van Bruno, zijn contactpersoon bij de Sociale Dienst, voortdurend zijn eigen ongeluk regisseert. We zien hoe de ervaren rot Bruno probeert zijn vertrouwen te winnen door hem thuis op te zoeken, interesse te tonen en hem te helpen bij allerlei praktische zaken. En we zien Bruno’s tegenpool Debbie, streng en zakelijk (“Dan houdt het voor ons op”), die zegt dat ze niets kan met mensen als Thomas.
René Paas, voorzitter Divosa |
Het citaat is daarom zo grappig omdat in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw alle maatschappelijk werkers bij Sociale Diensten klantmanager moesten worden. Mensen werden niet meer geworven op een maatschappelijk werkprofiel, maar men nam mensen aan met een MBO-SD opleiding of met een juridische of administratieve achtergrond.
Nu moet daar wel bij gezegd worden dat het maatschappelijk werk en de opleidingen dat ook zelf over zich afgeroepen hadden, omdat de aandacht voor de meer zakelijke en bedrijfsmatige aspecten van het werk in die tijd minimaal was. Ik weet nog goed dat ik in die tijd - ik deed veel in de schuldhulpverlening – een stagiaire van de opleiding MWD begeleidde. Een docent die voor een tussenevaluatie op bezoek kwam had nog niets van mijn werk gezien, maar wist mij binnen 5 minuten al wel te vertellen dat wat ik deed werk op MBO-niveau was. Materiële hulpverlening was geen maatschappelijk werk. Gelukkig is de man al jaren met pensioen.
Een ander dilemma dat in de documentaire, voor zover ik de fragmenten gezien heb, naar voren komt is de vraag of de sociale dienst zich moet richten op toegeleiding naar werk of dat voor sommige mensen (Thomas bijvoorbeeld) participatie het hoogst haalbare is. De participatieladder is een door MOVISIE ontwikkeld instrument waarmee gemeenten de mate van participatie van hun inwoners in beeld kunnen brengen. De ladder bestaat uit zes treden. Stap 1 staat voor geïsoleerd leven, stap 2 voor het hebben van sociale contacten buitenshuis en stap 6 voor betaald werk (zonder ondersteuning). Met de participatieladder kunnen gemeenten doelen bepalen met betrekking tot participatie (in de zin van: over twee jaar is 50% van de bewoners van een wijk minimaal een trede opgeschoven).
Het kabinet heeft aangekondigd de budgetten voor participatie op termijn met 2/3 te willen korten: van 1,9 miljard naar 600 miljoen. Het is de vraag hoe gemeenten gaan reageren. De kans bestaat dat ze zich concentreren op de meest kansrijke kandidaten. Als een gemeente veel inwoners heeft die in de bijstand zitten is de rijksbijdrage voor de Wet Werkloosheid en Bijstand niet genoeg en moet de gemeente zelf bijpassen. Bij beperkte middelen voor participatie kan het aantrekkelijk zijn om te focussen op diegenen die nog kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. Dat levert geld op. Maar wat gaat er met de Thomassen in onze samenleving gebeuren? Sommige collega’s van Bruno zeggen dat Thomas misschien maar eens op zijn bek moet gaan. Misschien dat hij dan verantwoordelijkheid voor zijn eigen situatie neemt. Dat is ook de mantra van dit kabinet. Maar Bruno antwoordt daarop dat Thomas al tien jaar op zijn bek gaat en dat dat nog nooit iets veranderd heeft.
Interessant vond ik de visie van Joop Roebroek, docent aan de Universiteit van Tilburg en voorzitter van de Rekenkamer van de gemeente Breda. Hij stelt dat veel bijstandconsulenten de vaardigheden en de levenservaring missen om werkelijk aansluiting te vinden bij de mensen die ze moeten re-integreren. “Vervang ze door huisvrouwen en vrachtwagenchauffeurs.” Roebroek verwijst naar een project in Utrecht waar hij bij betrokken was en waarin cliënten elkaar re-integreerden. Cliënten ontdekten hun kwaliteiten en motiveerden elkaar om verder te komen. De helft van de “hopeloze gevallen” kwam uiteindelijk in een gesubsidieerde of zelfs een reguliere baan terecht. (Ik vraag me alleen wel af waarom hij in de verleden tijd praat als het zo'n succesvol project was.)
Nog interessanter is de reactie van Jos Stuart, communicatie-adviseur bij Divosa. Ik krijg altijd spontaan jeuk van dat soort “Kijk eens hoe goed wij zijn”- taal:
De doelstelling van gemeentelijke sociale diensten is nu al mensen te laten deelnemen aan de samenleving. Liefst in de vorm van betaald werk. Dat kan alleen als we de mogelijkheden van mensen beter benutten. Aandacht hebben voor wat mensen wel kunnen. Dus ook voor de talenten van mensen die niet in staat zijn zelf volledig te voorzien in hun inkomen. Van hen verlangen sociale diensten dat zijn meedoen naar vermogen. Dat is niet alleen beter voor henzelf. Het draagt ook bij aan een duurzaam en betaalbaar stelsel van sociale zekerheid. De heer Roebroek wordt dus op zijn wenken bediend!
Twee werelden die elkaar niet raken: met zijn tenenkrommende reactie bewijst Stuart – al is hij geen consulent - precies de stelling van Roebroek: veel instanties en hun vertegenwoordigers zijn meer bezig met scoren dan met de cliënt. Gelukkig hoeft hij geen mensen te re-integreren. Update 29 april: inmiddels is de documentaire uitgezonden. Bekijk hem hieronder:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten