Op 7 juli promoveerde Peer van der Helm aan de Universiteit Amsterdam. Zijn proefschrift had als titel “First do no harm”. Van der Helm werkt bij de Hogeschool Leiden, bij het cluster Social Work en Toegepaste Psychologie. De conclusie van het proefschrift is, in een zin samengevat, dat het mogelijk is om jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen via een gerichte behandeling uit de negatieve spiraal van geweld en criminaliteit te halen, als de groepsleiding maar zorgt voor een veilig leefklimaat. Maar dat laatste is razend moeilijk.
Voor zijn promotie deed Van der Helm zes onderzoeken, alle in Forensisch Centrum Teylingereind in Sassenheim. Teylingereind is een gesloten Justitiële Jeugdinrichting, die zich richt op jongens tussen de 12 en de 24 jaar. De jongens zijn op last van de rechter in een gesloten inrichting geplaatst.
In zijn eerste studie onderzocht Van der Helm wat de belangrijkste aspecten van het leefmilieu in de groep waren. Vier zaken kwamen naar voren:
- Steun: de mate waarin de groepsleiding responsief is bepaalt de relatie met de jongere. Daarbij gaat het om kleine dingen: er zijn als de jongere steun nodig heeft, betrouwbaar zijn en af en toe een complimentje geven.
- Groei: jongeren moeten het idee hebben dat ze iets leren en dat hun verblijf bijdraagt aan een betere toekomst
- Repressiviteit en gebrek aan structuur. Deze spelen vooral een rol als jongeren het idee hebben dat regels inconsequent en oneerlijk worden toegepast en ze niet weten waar ze aan toe zijn
- De atmosfeer tussen jongeren onderling. Kunnen ze elkaar vertrouwen; worden er spullen gestolen of worden jongeren gepest of afgeperst?
Al deze factoren zijn beïnvloedbaar en kunnen dus richting geven aan het handelen van groepsleiders.
In een tweede studie toonde Van der Helm aan dat een open leefmilieu samenhangt met een grotere behandelmotivatie bij de jongere en een externe locus of control. De locus of control heeft te maken met de vraag waar je de oorzaak voor je handelen legt. Bij een interne locus of control zie je jezelf als de belangrijkste regisseur van je handelen; bij een externe leg je de oorzaak juist vooral buiten jezelf.
Daarna onderzocht Van der Helm de manier waarop jongeren omgaan met het feit dat ze onvrijwillig opgenomen zijn (coping). Een open leefklimaat bleek samen te hangen met een actieve manier van coping en grotere behandelmotivatie.
Een vierde studie onderzocht de relatie tussen de kwaliteit van het leefklimaat en empathie. Eerder onderzoek had namelijk aangetoond dat gebrek aan empathie een belangrijke voorspeller is voor recidive. Op zich niet zo vreemd natuurlijk: als je je kunt verplaatsen in iemand anders ben je waarschijnlijk minder snel geneigd hem of haar te beroven of te mishandelen. Vooral de variabelen responsiviteit en atmosfeer bleken samen te hangen met een positieve empathieontwikkeling van de jongeren. Daarbij ging het vooral om cognitieve empathie: de mate waarin iemand gevoelens van anderen kan herkennen. Affectieve empathie, het kunnen meevoelen met anderen, bleek niet samen te hangen met een van de aspecten van het leefmilieu. Van der Helm verklaart dat vanuit het gegeven dat veel jongeren zich depressief voelen tijdens de opsluiting en dat ze zich op een leefgroep niet kwetsbaar willen opstellen naar andere groepsleden.
Agressie en onveiligheid op de leefgroep kunnen de ontwikkeling van een jongere dus negatief beïnvloeden. Daarom keek Van der Helm in een vijfde onderzoek naar de invloed van het leefklimaat op de persoonlijkheid van de jongeren en naar de door de jongere zelf gerapporteerde agressie. Een open leefklimaat bleek samen te hangen met de stabilisatie van persoonlijkheidsproblemen en met de mate van agressie. Een repressief leefklimaat hing samen met destablisatie van de persoonlijkheid (“bang en boos”, noemt Van der Helm dat).
De onderzochte jongeren gaven te kennen dat de groepsleiding een grote invloed had op het leefklimaat. Daarom ging Van der Helm in zijn laatste studie na of hoe pedagogisch medewerkers dachten over hun werk, over de organisatiecultuur, de leiding en de eigen motivatie. Veel groepsleiders geloofden zelf niet dat zij veel invloed konden hebben op de jongeren. “Niets werkt-cognities”, noemt Van der Helm dat in fraai psychologenjargon. Groepsleiders hebben moeite om de resultaten van hun werk te zien. Ze raken ontmoedigd door de incidenten en de recidive. Bovendien zijn ze vaak bang voor agressie op de groep. Dat leidt ertoe dat ze strakker (repressiever) optreden en desondanks het gevoel hebben geen controle te hebben. Naarmate de teamleider meer als inspirerend werd gezien was er echter minder angst bij de groepsleiding en kon men zich flexibeler opstellen.
In zijn bespreking van de uitkomsten wijst Van der Helm erop, hoe moeilijk het vak van groepsleider is. Hij spreekt over “misschien wel het zwaarste beroep ter wereld”. Van der Helm: “Zij gaan over een groep van acht tot tien jongens of meisjes die bij binnenkomst zoveel problemen meebrengen dat het heel lastig is om daar goed mee om te gaan. Die jongeren vreten van alles uit en om dan te proberen hun vertrouwen te winnen, is niet gemakkelijk. De verleiding is groot om op een bepaald moment te zeggen: en nu de knoet erover, want dan worden ze wel rustig. Maar uit mijn onderzoek blijkt juist het tegendeel: hoe repressiever de leiding, des te opstandiger worden de jongeren. Het is veel effectiever om een klimaat te creëren waarin jongeren zich veilig en gerespecteerd voelen. Sommigen noemen dat soft, maar in mijn ogen is het de enige manier om bij deze jongeren iets te bereiken.” Belangrijk is wel om je te realiseren dat het handelen van de groepsleider niet op zichzelf staat. Belangrijk is ook het handelen van de collega’s, net als de team- en organisatiecultuur, het aanname- en scholingsbeleid.
Een andere conclusie is dat “groei” een belangrijke leefklimaatfactor is. Het is belangrijk om te werken aan een beter toekomstperspectief en aan hoop op een beter leven. Van der Helm constateert dat daarvoor nodig is dat de huidige gerichtheid op “opvoeding en controle binnen”vervangen wordt door een op “opvoeding gericht op buiten”.
Het onderzoek is een verademing in een tijd waarin criminele jongeren in de samenleving steeds vaker neergezet worden als onverbeterlijke “stadsroofdieren” bij wie alleen een lange gevangenisstraf helpt. Een positieve benadering werkt wel degelijk, al vraagt het werk met deze jongeren enorm veel van de begeleiders. Nu maar hopen dat tough guys als Opstelten en Teeven mijn blog ook lezen!
Het hele proefschrift is hier te downloaden.
Bron: Psy Nieuwsbrief; DARE VU.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten